Gebruikelijkheidstoets werkkostenregeling: geen € 2.400-grens!

Onlangs tikte de Hoge Raad de Belastingdienst op de vingers over de gebruikelijkheidstoets in de werkkostenregeling. Boven hun doelmatigheidsgrens van € 2.400 zijn onder de eindheffing aangewezen loonbestanddelen ongebruikelijk, aldus de Belastingdienst. De Hoge Raad gaat hier niet in mee en oordeelt dat de ongebruikelijkheid moet worden aangetoond. Welke impact heeft deze uitspraak?

 

Hoe werkt de gebruikelijkheidstoets in werkkostenregeling?

De werkkostenregeling (WKR) in de loonbelasting biedt de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel aan te merken. Dit betekent dat de werknemer het loon belastingvrij ontvangt en de werkgever de loonheffing betaalt. Daarbij bestaat een zogenoemde vrije ruimte van 1,2% van de loonsom. Het meerdere wordt tegen een eindheffing van 80% belast.

Het is echter niet zo dat elk loonbestanddeel onder de eindheffing kan worden aangewezen door de werkgever. Op die manier zou voor werknemers met hoge salarissen een voordeel kunnen worden behaald, omdat een eindheffing van 80% bij de werkgever overeenkomt met 44,5% bij de werknemer en dus lager is dan het toptarief van 51,75%. De gebruikelijkheidstoets moet voorkomen dat elk loonbestanddeel kan worden aangewezen voor de eindheffing. De toets stelt dat slechts loonbestanddelen kunnen worden aangewezen die niet meer dan 30% afwijken van hetgeen in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is om te verstrekken.

De Belastingdienst heeft daarbij een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per werknemer geïntroduceerd. Indien de vergoedingen/verstrekkingen onder deze grens blijven, wordt de gebruikelijkheid aangenomen. Als de grens wordt overschreden, neemt de Belastingdienst snel het standpunt in dat niet aan de gebruikelijkheidstoets wordt voldaan.

 

Uitspraak Hoge Raad

Dat gebeurde ook in de casus die de Hoge Raad onlangs beslechtte. Aan werknemers waren gratis aandelen verstrekt, waarvan de waarde als eindheffingsbestanddeel was aangewezen. De Belastingdienst stelde dat niet aan de gebruikelijkheidstoets werd voldaan, omdat de waarde (ruimschoots) boven de € 2.400 uitkomt.

De Hoge Raad maakt korte metten met deze argumentatie. De doelmatigheidsgrens van de Belastingdienst komt in de wetgeving niet voor. Het criterium is dan ook dat de gebruikelijkheid van de beloning moet worden beoordeeld. Hoe die gebruikelijkheidstoets precies moet worden ingevuld, blijft echter nog open. Belangrijke elementen zullen in dat kader echter zijn: (1) een vergelijking met andere werknemers van de werkgever, (2) een vergelijking met werknemers met dezelfde functie en (3) een vergelijking met werknemers van een andere vergelijkbare werkgever in dezelfde sector.

Tot slot maakt de Hoge Raad duidelijk dat het in eerste instantie aan de Belastingdienst is om te beargumenteren dat de betreffende beloning ongebruikelijk is.

 

Gevolgen voor uw situatie

Als u loonelementen onder de WKR wilt aanwijzen, is een eerste toets of deze boven de € 2.400 per werknemer uitkomen. Blijft het onder deze doelmatigheidsgrens van de Belastingdienst, dan is aanwijzing geen probleem (al is bij overschrijding van de vrije ruimte uiteraard wel 80%-eindheffing verschuldigd). Komt u boven de € 2.400-grens uit, dan is het zaak om na te gaan of aan de gebruikelijkheidstoets wordt voldaan. Uiteraard kunnen wij u hierbij van dienst zijn.

Heeft u vragen over de gebruikelijkheidstoets of de WKR, neem dan contact met ons op.

 

Meer informatie?

Benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen?

Neem contact op
Deze website maakt gebruik van cookies.
Annuleren