Prinsjesdag 2016 – wat gaat er veranderen?

Gisteren heeft de regering het Belastingplan 2017 bekend gemaakt met maar liefst 6 fiscale wetsvoorstellen. Wij zetten de belangrijkste wijzigingen graag voor u op een rij. De voorstellen gaan in per 2017, tenzij wij het anders aangeven.
Als gevolg van de parlementaire behandeling kunnen er nog de nodige wijzigingen in de wetsvoorstellen komen. Wij houden u daarvan uiteraard op de hoogte.

Wij hebben de voorgestelde wetswijzigingen onderverdeeld in de categorieën particulieren en ondernemingen. Daarna noemen wij enkele overige maatregelen en ontwikkelingen.

Mocht u vragen hebben, neemt u vooral contact met ons op.

 

1. Particulieren

Uitfaseren pensioen in eigen beheer

Het pensioen in eigen beheer (PEB) wordt afgeschaft, zoals al eerder aangekondigd was. Vanaf 2017 zal opbouw van het PEB niet meer mogelijk zijn. Het is mogelijk om het PEB te laten staan, waarbij jaarlijks opgerent en geïndexeerd mag worden. Bij de twee alternatieven verdwijnt het PEB als zodanig. De eerste stap daarbij is een belastingvrije afstempeling van het verschil tussen de commerciële en fiscale waarde van het PEB. Bij de tweede stap is het ene alternatief om het PEB af te kopen. Dit kan alleen in de jaren 2017, 2018 en 2019, waarbij een korting op de verschuldigde inkomstenbelasting van respectievelijk 34,5%, 25% en 19,5% wordt gegeven op de waarde ultimo 2015 en geen revisierente (20%) verschuldigd is. Alleen volledige afkoop is mogelijk en er bestaat geen mogelijkheid tot gespreide betaling. Het andere alternatief is om de fiscale waarde van het PEB om te zetten in een spaarvariant oudedagsverplichting (ODV), waarbij het saldo in ten minste 20 jaar gelijkmatig moet worden uitgekeerd vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd. De ODV mag jaarlijks worden opgerent met het U-rendement.
Overigens is het voorgaande ook mogelijk bij reeds ingegane pensioenen, bij stopgezette pensioenopbouw en ingegane partner- en wezenpensioenen. Bij de ODV geldt in dat geval dat de 20 jaar kan worden verminderd met het aantal jaren dat de AOW-gerechtigde leeftijd reeds is gepasseerd.
Bij de uitwerking zijn er verschillende aandachtspunten. Zo moet u en uw (ex-)partner(s) een formulier tekenen waaruit instemming met de afkoop (alternatief 1) of omzetting (alternatief 2) blijkt. Ook zal de opbouw van het PEB moeten worden gestopt.
Het belangrijkste punt is uiteraard de vraag welke variant voor u het meest gunstig is. Dat is afhankelijk van uw persoonlijke situatie. Wij zijn graag bereid om u daarin te adviseren.

 

Beperken belastingvoordeel boxhoppen en VBI’s

Er worden een drietal maatregelen ingevoerd om het zogenoemde boxhoppen tegen te gaan en de belastingvoordelen met vrijgestelde beleggingsinstellingen (VBI’s) en buitenlandse beleggingsinstellingen te beperken:

  1. Box 3-vermogen dat minder dan 18 maanden wordt ondergebracht in een VBI blijft óók als box 3-vermogen gelden, tenzij een zakelijke reden bestaat voor de kortere termijn. Indien de VBI een kortere termijn bestaat, dient hiervan melding bij de Belastingdienst gemaakt te worden. Deze 18-maandengrens geldt niet bij het boxhoppen naar een BV, daar blijft de huidige 6 maanden gelden.
  2. Indien de VBI-status gaat gelden bij een vennootschap (of bij een soortgelijke buitenlandse situatie) moet 25% inkomstenbelasting worden afgerekend over de aanmerkelijk belangclaim. Op die manier wordt het afsplitsen van liquiditeiten naar een VBI fiscaal erg onaantrekkelijk gemaakt. Deze maatregel heeft terugwerkende kracht naar 20 september 2016 om 15:15 uur, om anticipatiegedrag te voorkomen.
  3. Het forfaitaire rendement gaat meebewegen met de hoogste tariefschijf in box 3. Vorig jaar is al geregeld dat het forfaitaire rendement per 2017 stijgt van 4% naar 5,5%, maar door deze aanpassing gaat het percentage meebewegen met box 3.

 

Wijziging bedrijfsopvolgingsfaciliteit door arrest Hoge Raad

In een recent arrest concludeerde de Hoge Raad dat ook kleine indirecte aandelenbelangen (indirect minder dan 5%) onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten kunnen vallen, indien deze belangen als ondernemingsvermogen zijn aan te merken. De staatssecretaris kondigde al eerder aan de gevolgen van dit arrest ongedaan te maken. Deze reparatie bestaat eruit dat indirecte aandelenbelangen van minder dan 5% altijd als beleggingsvermogen zullen gaan gelden. Volgens de staatssecretaris is deze wetswijziging nodig omdat het arrest tot een te ruime werking van de faciliteiten zou leiden, waarbij een forse budgettaire derving zou spelen en toepassing van de faciliteiten zou kunnen worden opgezocht. Zoals wij al eerder schreven, creëert deze maatregel een ongelijkheid tussen IB-ondernemers en DGA’s en heeft hij onbedoelde neveneffecten op bijvoorbeeld een oorlogskas die in aandelen wordt gehouden in plaats van in cash.

 

Wijziging van box 3

Vorig jaar is in het Belastingplan 2016 al bepaald dat vanaf 2017 box 3 zal worden gewijzigd, waarbij het forfaitaire rendement afhankelijk wordt van de omvang van het vermogen. Er gaat een vrijstelling van € 25.000 gelden (dubbele voor partners). Voor de eerste € 75.000 gaat een rendement van 2,78% gelden, daarboven tot € 975.000 een rendement van 4,60% en daarboven een rendement van 5,39%. Partners kunnen ieder deze rendementsschijven benutten. Dit betekent effectieve tarieven die lopen van 0% naar maximaal 1,62%.

De staatssecretaris kondigt aan dat men op termijn wil overgaan naar een systeem waarbij het werkelijk rendement wordt belast. Pas in het voorjaar van 2018 zal een internetconsultatie worden gehouden, waarbij de planning is om in het najaar van 2018 een wetsvoorstel in te dienen. Ten minste in 2017 en in 2018 zal het hiervoor genoemde systeem dus gelden.

 

Wijziging regime Afgezonderde Particuliere Vermogens (APV’s)

Vanaf 2010 wordt vermogen dat is ondergebracht in een APV (zoals een Trust) in beginsel toegerekend aan de inbrenger van de APV. Deze toerekening stopt indien de APV zelf onderworpen is aan een belasting van ten minste 10% over een vergelijkbare grondslag (toerekeningsstop). Het kabinet meent dat hier in de praktijk misbruik van wordt gemaakt, waardoor het lijkt alsof in een betreffend land 10% belasting verschuldigd is, maar in werkelijkheid minder betaald wordt. De toerekeningsstop wordt ingeperkt en gaat alleen nog gelden voor ondernemingswinsten van de APV zelf. In overige gevallen blijft het vermogen en resultaat van het APV toegerekend aan de inbrenger, waarbij voorkoming voor dubbele belasting zal worden gegeven. Bij een aanmerkelijk belang dat opnieuw wordt toegerekend zal de historische kostprijs gaan gelden, in plaats van de waarde op het moment van de toerekeningsstop. Deze maatregel kent terugwerkende kracht tot 20 september 2016 om 15:15 uur.

 

Teruggaaf dividendbelasting en heffingsvrij vermogen voor buitenlands belastingplichtigen

Buitenlandse beleggers kunnen in Nederland hun verschuldigde dividendbelasting terugvragen, voor zover de heffing lager zou zijn over hun beleggingen als zij in Nederland zouden zijn gevestigd. Wel dient Nederland een belastingverdrag met informatie-uitwisseling te hebben met het land waarin de belegger woont. Daarnaast is ook van belang dat de belegger de dividendbelasting niet in zijn eigen land kan verrekenen. Ter bepaling van de vraag of de belegger in Nederland lager zou zijn belast, mag het heffingsvrije vermogen van box 3 in aanmerking worden genomen. Dit geldt niet alleen voor particulieren, maar ook voor buitenlandse rechtspersonen.

 

Wijzigingen in de inkomstenbelasting en toeslagen

In de inkomstenbelasting worden verschillende aanpassingen in tarieven en heffingskortingen gedaan. In 2017 wordt de derde schijf na de inflatiecorrectie met € 400 verlaagd tot € 67.072. De algemene heffingskorting gaat maximaal € 2254 bedragen. De arbeidskorting wordt verhoogd naar € 3.223, maar de afbouw ervan zal al beginnen vanaf een inkomen van € 32.444. De ouderenkorting wordt verhoogd naar € 1.292 voor ouderen met een beperkt verzamelinkomen.

 

Overige maatregelen

Wij noemen kort een aantal overige maatregelen:

  • De aftrek voor uitgaven aan monumentenpanden zal na een overgangsregeling in 2017 en 2018 worden afgeschaft. Vanaf 2019 wordt een deel van het budget ingezet binnen een herijkt financieringsstelsel voor monumentenzorg.
  • De aftrek voor scholingsuitgaven wordt per 2018 afgeschaft. In de plaats daarvan worden vanaf 2018 scholingsvouchers worden uitgereikt aan mensen die uit zichzelf minder geneigd zijn scholing te volgen, maar waarvan het maatschappelijk belang van scholingsdeelname groot is.
  • Schulden waarop een vruchtgebruik rust als gevolg van vererving worden gedefiscaliseerd. Eerder zijn vergelijkbare vorderingen al gedefiscaliseerd.
  • De regels rond invordering van belastingschulden en toeslagen worden meer gelijk getrokken.
  • De aanslagtermijn voor schenkingen in het kader van de eigen woning (de verhoogde vrijstelling – zie ons eerdere nieuwsbericht) wordt verlengd, omdat de termijn in de praktijk te kort bleek.
  • Een aantal situaties rond de eigen woning die al in beleidsbesluiten was opgenomen wordt nu in de wet opgenomen. Het gaat om de renteaftrek bij rentemiddeling, de renteaftrek bij vruchtgebruikers en om de vrijstelling bij afkoop van de kapitaalverzekering, spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning in specifieke situaties.
  • Het tarief van de energiebelasting voor openbare laadpalen wordt verlaagd, waardoor laden aan openbare laadpalen in principe goedkoper kan worden.

 

2. Ondernemingen

Innovatiebox

De innovatiebox zal worden aangepast op basis van de afspraken binnen de OESO. Wij berichtten al eerder over de consultatie over dit onderwerp. Op basis van deze consultatie is het voorstel op enkele punten aangepast.

Ten aanzien van de kwalificerende immateriële activa (IP) gelden de volgende aanpassingen:

  • Er wordt een onderscheid gemaakt tussen grote ondernemingen en het MKB. Als MKB gelden bedrijven, waarvan (i) de netto-omzet in het jaar en de voorafgaande 4 jaren in totaal minder is dan € 250 miljoen en waarvan (ii) de omzet behaalt met het IP in het jaar en de voorafgaande 4 jaren in totaal minder is dan € 50 miljoen.
  • Voor MKB-bedrijven blijft gelden dat een S&O-verklaring nodig is om de innovatiebox toe te passen. MKB-bedrijven met patenten en kwekersrechten waarvoor geen S&O-verklaring is verkregen kunnen (afgezien van het overgangsrecht) geen gebruik meer maken van de innovatiebox.
  • Voor de grote ondernemingen gaat gelden dat naast een S&O-verklaring vereist zal zijn dat het IP beschermd is met een patent, kwekersrecht, sprake is van software, vergunning voor geneesmiddelen, voor gewasbeschermingsmiddelen en of sprake is van geregistreerde gebruiksmodellen voor innovatie om in aanmerking te komen voor de innovatiebox.
  • Ook een exclusieve licentie op voornoemde patenten, etc. kan onder de toepassing van de innovatiebox worden gebracht. Dit vormt een mooie aanvulling op de huidige regels.
  • De innovatiebox kan ook al worden toegepast vanaf het moment van de aanvraag van een patent of een kwekersrecht.

Ten aanzien van de berekening van het voordeel onder de innovatiebox gelden de volgende aanpassingen:

  • Zoals was aangekondigd wordt de ‘nexus approach’ ingevoerd. Dit betekent dat enkel de ontwikkelkosten op het niveau van de belastingplichtige in aanmerking worden genomen om te beoordelen waar de waardecreatie met betrekking tot het IP plaatsvindt. De ontwikkelkosten van groepsentiteiten kwalificeren niet.
  • Dit betekent dat het voordeel voor de innovatiebox (VIBOX) wordt berekend door de totale voordelen uit het IP (VIP) te vermenigvuldigen met een breuk. Deze breuk wordt gevormd door de kwalificerende ontwikkelkosten (KO) vermenigvuldigd met 1,3, te delen door de totale ontwikkelkosten(TO).
    Oftewel: VIBOX = VIP x (KO x 1,3) / TO.
  • De vermenigvuldiging met 1,3 is bedoeld als marge om te voorkomen dat niet iedere uitbesteding van activiteiten binnen de groep direct leidt tot vermindering van het innovatieboxvoordeel.
  • De kwalificerende ontwikkelkosten worden gevormd door de ontwikkelkosten gemaakt door de entiteit zelf, met uitzondering van de kosten gerelateerd aan groepsactiviteiten en indirecte kosten zoals huisvesting en financiering.
  • De wijze waarop de voordelen uit het IP zelf worden berekend worden niet gewijzigd.

Daarnaast worden enkele administratieve verplichtingen ingevoerd, waarvan wij inschatten dat de meeste gegevens al in de administratie zullen zijn opgenomen.
Een belangrijk onderdeel van de regeling is het overgangsrecht. Zoals eerder was aangekondigd, blijven de huidige regels voor IP dat is ontwikkeld vóór 1 juli 2016 gelden tot 1 juli 2021. Om hiervoor in aanmerking te komen dient u uiterlijk bij het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting waarvan 1 juli 2016 onderdeel uitmaakt (normaliter dus de aangifte 2016) te kiezen voor de toepassing van de innovatiebox.
Een tweede onderdeel van het overgangsrecht is dat IP dat wordt ontwikkeld voor 1 januari 2017 én waarvoor een patent of kwekersrecht wordt verkregen, ook vanaf 2017 blijft kwalificeren voor de innovatiebox. Dit geldt dus ondanks dat geen S&O-verklaring is gekregen voor dit IP.

 

Aanpassing renteaftrekbeperkingen

Er wordt voorgesteld om verschillende renteaftrekbeperkingen aan te passen. Deze aanpassingen zijn er met name op gericht om misbruik te voorkomen en vormen geen grootschalige herziening van het huidige brede palet aan renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting. Ten eerste wordt het begrip verbondenheid dat voor verschillende bepalingen van belang is, uitgebreid met de samenwerkende groep. Van een samenwerkende groep is sprake indien de materiële zeggenschap berust bij een coördinerende (rechts)persoon. Duidelijke kaders worden, ondanks eerder kritiek bij een consultatieronde, niet gegeven. Ook is het helaas niet mogelijk om vooraf zekerheid aan de inspecteur te vragen middels een beschikking.
Ten tweede wordt de overnameholdingbepaling (art. 15ad VPB) en de overgangsregeling daarvan aangepast. Indien een schuld wordt overgebracht naar de overgenomen vennootschap, wordt de berekeningsystematiek van de niet-aftrekbare rente aangescherpt. Ook begint in minder gevallen dan thans de termijn van 7 jaar, waarbij steeds minder rente mag worden afgetrokken (van 60% naar 25% van de verkrijgingsprijs), opnieuw te lopen. Ten derde vervalt per 1 januari 2017 het deel van het overgangsrecht dat fiscale eenheden van vóór 15 november 2011 worden ontzien indien de fiscale eenheid wijzigt.

 

Verlenging eerste schijf vennootschapsbelasting

De eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting van 20% wordt in 2018 verlengd van € 200.000 naar € 250.000, in 2020 van € 250.000 naar € 300.000 en in 2021 van € 300.000 naar € 350.000.

 

Versoepeling gebruikelijkloonregeling voor innovatieve start-ups

Voor innovatieve start-ups wordt de gebruikelijkloonregeling versoepeld. De gebruikelijkloonregeling bepaalt dat bij een DGA een salaris in aanmerking wordt genomen van ten minste € 44.000. De versoepeling bestaat eruit dat voor een periode van maximaal 3 jaar ten hoogste het minimumloon (ca. € 20.000) als gebruikelijk loon in aanmerking mag worden genomen, indien de onderneming een S&O-verklaring voor zogenoemde speur- en ontwikkelingswerk heeft als starter. Zie ook ons eerdere nieuwsbericht hierover.

 

Afschaffing fictieve dienstbetrekking commissaris / toezichthouders

Zoals eerder was aangekondigd, wordt de fictieve dienstbetrekking voor de commissaris (en toezichthouder) afgeschaft, waardoor de werkgever geen loonbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet meer hoeft in te houden. Wel blijft het mogelijk dat werkgever en de commissaris gezamenlijk melden dat zij het loonbelastingregime willen blijven toepassen. Hierdoor kan de 30%-regeling worden toegepast en bestaat de mogelijkheid om belastingvrije kostenvergoedingen toe te kennen. De werkgever hoeft in dat geval geen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet meer in te houden, dat blijft voor rekening van de commissaris.
Daarnaast wordt ingevoerd dat in het buitenland wonende commissarissen van in Nederland gevestigde lichamen inkomstenbelasting verschuldigd zijn over hun vergoeding. In veel belastingverdragen is dit heffingsrecht al aan Nederland toegewezen en door deze invoering kan Nederland dit heffingsrecht effectueren.

 

Bouwterrein in de BTW

Zoals ook was aangekondigd, wordt de definitie van bouwterreinen in de BTW aangepast. Van een bouwterrein zal sprake zijn indien het kennelijk bestemd is om te worden bebouwd. Dit is mede afhankelijk van de intenties van verkoper en koper. Ook is sprake van een bouwterrein indien bebouwde grond wordt verkocht en de koper heeft zich verplicht het gebouw te slopen. Het voordeel is dat minder discussie zal ontstaan over de vraag of de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting van toepassing is.

 

Teruggaaf BTW op oninbare vordering

Er komt een vereenvoudiging van de regeling voor teruggaaf van BTW op oninbare vorderingen. Dit is de situatie dat een ondernemer BTW heeft afgedragen ter zake van een verkoop/dienst, maar deze vergoeding nooit (geheel) van de afnemer heeft ontvangen. De belangrijkste wijziging is dat recht op BTW-teruggaaf ontstaat indien de vordering één jaar na opeisbaarheid nog niet (geheel) is ontvangen. De teruggaaf kan geschieden door opname in de aangifte in plaats van dat een verzoek aan de Belastingdienst moet worden gedaan.

 

3. Overige maatregelen en fiscale ontwikkelingen

Wij noemen kort een aantal overige maatregelen en fiscale ontwikkelingen:

  • Stichtingen en verenigingen met een beperkte winst kunnen kiezen voor vrijstelling van vennootshapsbelasting. Op dit moment moet die keuze binnen 6 maanden na het einde van het boekjaar gemaakt worden, dat wordt verlengd tot het moment van de aangifte.
  • Het loonbegrip voor de S&O-afdrachtvermindering wordt aangepast, zodat alleen eindheffingsbestanddelen van het gemiddelde uurloonbegrip worden uitgesloten.
  • De mogelijkheid om de inhoudingsplicht van een buitenlands concernonderdeel te verleggen naar de Nederlandse vennootschap wordt verruimd. Niet langer wordt de voorwaarde gesteld dat de Nederlandse vennootschap moet bemiddelen bij de tewerkstelling in Nederland.
  • Het budget voor de WBSO en de EIA wordt uitgebreid.
  • Er komt een vrijstelling in de dividendbelasting voor niet-vennootschapsbelastingplichtige lichamen, zodat teruggave niet langer nodig wordt.
  • Voor overheidslichamen wordt de quasi-inbestedingsvrijstelling en vrijstelling interne diensten beperkt om oneigenlijk gebruik te voorkomen.

Behalve de in andere onderdelen genoemde fiscale maatregelen uit het Belastingplan 2017 staat nog een aantal andere (fiscale) ontwikkelingen op stapel. Hierna behandelen wij enkele daarvan kort.

 

Aanpassing dividendbelasting voor coöperaties en vennootschappen

Zoals wij al eerder meldden, is het de bedoeling om de dividendbelasting aan te passen. De staatssecretaris kondigt de contouren aan van een wetsvoorstel dat op een latere datum zal worden ingediend. Enerzijds zullen zogenoemde houdstercoöperaties die geregeld in internationale structuren worden gebruikt dividendbelasting moeten gaan inhouden, voor zover een lid een belang van 5% of meer heeft in de coöperatie. Het gaat dan om coöperaties die deelnemingen houden, verbonden lichamen financieren en/of beleggen in vermogen. Anderzijds wordt een inhoudingsvrijstelling voor vennootschappen geïntroduceerd in die gevallen waarin Nederland een belastingverdrag met het andere land heeft gesloten. Een uitzondering zal worden gemaakt voor misbruik situaties. Het is de bedoeling dat deze wetgeving per 2018 wordt ingevoerd, maar een wetsvoorstel is op dit moment dus nog niet bekend.

 

Implementatie Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD)

Afgelopen juni zijn de lidstaten van de EU de ATAD overeengekomen. Voor de inhoud van de ATAD verwijzen wij graag naar ons nieuwsbericht. Het kabinet heeft aangekondigd dat zij in de tweede helft van 2017 een conceptwetsvoorstel ter consultatie zullen aanbieden. De meeste bepalingen van de ATAD moeten op 1 januari 2019 zijn geïmplementeerd. Gezien het moment van de consultatie, verwachten wij niet dat het kabinet naar een eerdere ingangsdatum streeft.

 

 

 

 

Meer informatie?

Benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen?

Neem contact op
Deze website maakt gebruik van cookies.
Annuleren